Johns’ helden (2) Worrals

De Biggles-boeken zijn in Nederland razend populair geweest. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw lag de oplage van 91-delige Biggles-reeks van Het Spectrum op 1,9 miljoen exemplaren. De andere boeken van Johns zijn veel minder bekend, maar desondanks de moeite waard.

De eerste reeks waar ik het over wil hebben is de reeks over Worrals. Maar wie was Worrals? Worrals, kort voor Joan Worralson, was een jonge, vrouwelijke piloot van de Women’s Auxiliary Air Force, die samen met haar vriendin Betty ‘Frecks’ Lovell het de Duitsers (en na de Tweede Wereldoorlog) andersoortige tegenstanders, meer dan lastig maakte.

Twee ontstaansgeschiedenissen

Er zijn twee verhalen rond de oorsprong van Worrals. De eerste is de traditionele mogelijkheid, de tweede is een hypothese van Owen Dudley Edwards in zijn British Children’s Fiction during the Second World War.

1. Rekrutering

De eerste hypothese stoelt op het feit dat Biggles een groot succes was bij jongens en dat de serie leidde tot nieuwe aanmeldingen bij de Royal Air Force. Piloten lieten zich soms ook letterlijk inspireren door Biggles. Zo vertelde Captain Johns volgens zijn biografen Berresford Ellis en Schofield met graagte de anekdote over de journalist die een piloot interviewde die zei dat hij door Biggles was geïnspireerd. De kop van het artikel was “Who is Biggles?” Johns gniffelde dat jongelui dat wel wisten.

Maar het Air Ministry dat verantwoordelijk was voor de Luchtmacht wist het ook en realiseerde zich maar al te goed dat Biggles schitterend rekruteringsmateriaal was. En dat men eigenlijk ook wel vrouwen kon gebruiken. Ergo: we vragen Captain Johns een verhaal over een vrouwelijke piloot te schrijven. Zo verscheen in oktober 1940 het eerste deel van Worrals of the W.A.A.A.F.S. in Girl’s Owen Paper. Daar werd het verhaal tot september 1941 gepubliceerd en het verscheen in september 1941 in boekvorm als Worrals of the W.A.A.F. Dat is de traditionele lezing.

2. Dekmantel

Owen Dudley Edwards kwam in 2007 met een andere lezing. Het viel Edwards op dat Worrals hele andere dingen deed de vrouwen die zich in werkelijkheid bij de W.A.A.F. melden. In tegenstelling tot wat je wellicht zou verwachten waren de vrouwen van de W.A.A.F.  in tegenstelling tot Worrals geen piloot en ze kwamen al helemaal niet in Frankrijk terecht om het daar met Duitsers aan de stok te krijgen. Nee, Waafs, zoals de leden van de W.A.A.F. heetten, hadden slechts ondersteunende functies en zij vlogen zelf niet. Alleen vrouwen van de ATA vlogen wel, maar dan alleen voor het transporteren van toestellen.

Niet spannend

Maar ja, boeken moeten spannend zijn willen ze de lezer aanspreken en goed verkopen om hun mogelijke rekruteringseffect waar te maken. Dus nam Johns in zijn beschrijving van de avonturen van Worrals en Frecks een loopje met de waarheid. Of zat het toch nog anders?

Volgens Owen Dudley Edwards zit het inderdaad anders en daarvoor moeten we terug naar Biggles in the Baltic (Biggles’ geheime opdracht). Edwards stelt dat dit boek aan de basis staat van Worrals. Een van de gebeurtenissen uit dit boek is namelijk dat het Duitse codeboek in handen valt van Biggles.

En dat was een probleem

Biggles in the Baltic verscheen oorspronkelijk in van maart tot en met mei 1940 in het tijdschrift War Thriller en in juni 1940 als boek. In die tijd waren de boeken van Johns dus al zeer populair maar volgens Edwards zaten de autoriteiten met Biggles in the Baltic in hun maag. Het boek verklapte een geheim waar de Duitsers niet achter mochten komen.

Welk geheim?

Op Bletchley Park hadden de Engelsen onder leiding van Alan Turing even daarvoor juist de Duitse Enigma codeermachine gekraakt. De Britten konden de Duitse codes dus lezen, precies zoals na de vondst van de het codeboek uit Biggles in the Baltic het geval zou zijn.

Het boek terugroepen of veranderen kon natuurlijk niet. Het zou Duitse spionnen meteen opvallen als het codeboek fragment was aangepast of verwijderd. Dat was dus geen optie.

Wat dan wel?

Volgens Edwards waren de Britse autoriteiten not amused over Biggles and the Baltic omdat het boek te realistisch was. Maar dat mochten de Duitsers onder geen beding weten natuurlijk. En om de aandacht daarvan af te leiden verzocht men volgens Edwards aan Johns om een serie over een vrouwelijke heldin te schrijven die alles deed behalve datgane wat vrouwen daadwerkelijk deden in de oorlogsinspanningen. Als een Johns een waarheidsgetrouw beeld had moeten scheppen van een heldin dan had het immers Worrals at Bletchley Park moeten heten. Het decoderingswerk dat daar plaats vond was immers vooral het werk van vrouwen.

Mocht je nu door deze blogpost interesse hebben gekregen in Worrals, de eerste drie delen zijn vorig jaar heruitgegeven. Lees hier een Engelstalige recensie van Worrals flies again.

Johns’ helden (1): Biggles

Intro

Captain W.E. Johns schreef in totaal ongeveer 165 boeken en zijn werk verscheen in liefst 24 landen. Na Enid Blyton was hij de best verkopende Britse jeugdboekenschrijver van zijn tijd. In 1964 stond de Biggles-reeks op de 29e plaats in de door de UNESCO opgestelde lijst van beste verkopende boeken ter wereld. De Biggles-serie was daarmee de best verkopende jeugdboekenserie ter wereld.

Maar wie was die Biggles nou eigenlijk?

Dat kun je natuurlijk het beste nalezen en de boeken die Captain Johns over hem schreef. In totaal zijn er dat liefst 97. De boeken zijn in Nederland vooral bekend geworden door de uitgaves van Het Spectrum, vanaf eind jaren ’50 van de vorige eeuw tot 1972 (met herdrukken tot 1976). In die reeks verschenen 91 Biggles-pockets in een eigen reeks nadat er eerder al 38 in de Prisma Juniores serie waren verschenen. Die 38 werden opnieuw uitgebracht in Biggles pocketserie. In totaal telde de 91-delige serie een oplage van 1,9 miljoen exemplaren. Deze pockets zijn allemaal nog te verkrijgen bij de International Biggles Association.

Maar nou heb je nog niet verteld wie die Biggles nou eigenlijk was

Vooruit dan: Biggles maakte zijn debuut als oorlogsvlieger tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zijn belevenissen verschenen voor het eerste in druk in het eerste nummer van Pouplar Flying, het blad waar zijn geestelijk vader hoofdredacteur was.The White Fokker heette dat verhaal uit april 1932. Samen met nog 16 verhalen vormt dit verhaal het Biggles-boek: The Camels coming, een boek door allerlei merkwaardige rechtenkwesties pas begin negentiger jaren is herdrukt en in 2010 door Vincent van Gerven, Roger Schenk en ondergetekende is vertaald.

In dat boek maakt de lezer ook kennis met Raymond, die altijd Biggles’ chef zal blijven. Ook zijn neef Algernon (Algy) Lacey maakt zijn opwachting in dit boek.

In de periode van het Interbellum zijn Biggles en Algy avonturiers en al snel voegt zich de jongeling Ginger Hebblethwaite bij ben. Dat gebeurt in Biggles ontvoerd IThe black peril).

Tijdens de Tweede Wereldoorlog krijgt Biggles het verzoek een aantal ongeleide projectielen te gaan leiden in Spitfire parade (Biggles en zijn makkers). Dan voegt zich Lord Bertie Lissie bij hen.

Na de Tweede Wereldoorlog vormt het viertal de Luchtvaartpolitie van Scotland Yard en het is in die hoedanigheid dat ze verreweg de meeste avonturen beleven.

Biggles was dus twee keer oorlogsvliegenier, avonturier en detective. Heel in het kort. En o ja, hij had vanaf de Eerste Wereldoorlog in de persoon van Erich von Stalhein ook een aartsvijand (zie Biggles flies East Biggles als spion) met wie hij tijdens de Koude Oorlog vrede sloot (Biggles buries a hatchet / Biggles begraaft de strijdbijl).

Captain W.E. Johns en zijn creaties

De komende blogposts gaan over de schrijver in wie ik de meeste tijd heb gestoken. Ja, ik heb veel van zijn werk gelezen. Wat ik echter nog leuker vind is dat ik een (hopelijk groeiend) deel van zijn oeuvre heb mogen vertalen. Ik heb het dan natuurlijk over Captain W.E. Johns (189-1968). Hoewel, Captain was een rang die hij zichzelf toebedeelde. In werkelijkheid was zijn rang Flying Officer.

Captain W.E. Johns, zeg dat nog wat?

Mij zegt het veel. In de eerste plaats: Biggles, de piloot die halverwege de Eerste Wereldoorlog zijn debuut maakte, daarna avonturier en opnieuw oorlogsvlieger werd alvorens hij bij de Air Police tot ver in de jaren zestig de schrik van alle luchtvaartcriminelen werd. In vijftiger en zestiger in het Nederlands verschenen bij Het Spectrum in liefst 91 delen. In het Engels zelfs nog een aantal meer.

Biggles dus. Maar je zei: creaties?

Ja, want Johns schreef nog veel meer. Neem eens een kijkje op de site van de International Biggles Association. De BBC schreef ooit over leden van de I.B.A. dat ze er niet vreemd van zouden opkijken als sommige leden misschien dachten dat Biggles echt was. Dat weet ik niet, maar ik weet wel dat ik de I.B.A. een fantastische vereniging vind – en ja, ik ben lid, bestuurslid zelfs. Niet alleen stelde de vereniging mij in staat mijn collectie Biggles-pockets te completeren. Daarnaast mocht ik samen met de veel te jong gestorven voorzitter Marvel Wagenaar-Wilm mijn eerste Biggles-boeken vertalen, een reeks die we na haar dood hebben voortgezet.

Daarnaast geeft de vereniging 4 keer per jaar een Biggles News Magazine uit. Dat verschijnt al vanaf 1986 en de teller staat nu op nummer 144 (het blad verscheen jarenlang tweemaandelijks). Biggles News Magazine staat steeds weer vol interessante Johns, Biggles of gerelateerd nieuws. Ik schrijf zelf zelden voor BNM maar wil hier een compliment uitdelen aan hen die dat wel doen.

Maar nu ben ik dus afgedwaald.

Ik wilde gaan schrijven over welke andere helden Johns heeft geschreven. Dat zijn bijvoorbeeld:

  • Steeley (5 delen en een kort verhaal)
  • Worrals (11 delen en 3 korte verhalen)
  • Gimlet (10 delen en een kort verhaal)
  • Science fiction (10 delen).

Daarnaast nog een aantal op zichzelf staande jeugdboeken en een aantal fictiewerken voor volwassenen. Maar hij was ook een verwoed tuinier, zo blijkt uit een titel als The Passing Show (1937). En hij schreef 2 historische standaardwerken. Over luchtvaartgeschiedenis schreef hij Some milestones of aviation en over gedecoreerde piloten The Air V.C.’s. Beide boeken verschenen in 1935.

Het volledige overzicht van Johns’ Engelstalige werk is te vinden op de prachtiger site van Roger Harris: www.wejohns.com.

De komende zal ik eerst kort wast vertellen over Captain W.E. Johns en vervolgens wat over een aantal van zijn helden. En waarom dat en mijn medefans van de I.B.A. dat werk zo aanspreekt.

Sprookjes van Annie M.G. Schmidt: De Kikvorst

De Kikvorst is het laatste verhaal uit Heksen en zo. Laten we eens kijken wat Wikipedia te zeggen heeft over de inhoud van het verhaal:

Een verwend prinsesje wil een groen hoedje van kikkervellen maken. De kikkerkoning, de Kikvorst, staat dit niet toe en verandert haar hoofd in een kikkerkop. Ze schaamt zich dood en loopt weg, maar niemand wil haar werk geven. Uiteindelijk vindt ze werk in een buurland, ze moet de blinde prins voorlezen. De prins vindt het vreselijk dat hij niet kan zien, en hierop gaat de prinses naar de Kikvorst. Niet om hem te vragen haar terug te veranderen, maar om hem te vragen de prins te laten zien, al weet ze dat de prins zich dood zal schrikken. De prinses gaat terug en het blijkt dat hij inderdaad kan zien. Maar hij schrikt niet van de prinses, omdat de Kikvorst haar weer normaal heeft gemaakt, nu ze er blijk van heeft gegeven haar les te hebben geleerd en aan anderen te kunnen denken. De prins en prinses trouwen en terwijl in beide landen feest wordt gevierd, luisteren zij naar het gekwaak van duizenden kikkers in de paleisvijver.

Als dat geen sprookje is, weet ik het ook niet meer. Een verhaal over een verwende prinses die door haar aangedaan onheil ziet wat echt belangrijk is in het leven en die zich daardoor dienstbaar opstelt en haar ware – goede – aard laat zien.

Fabel of sprookje?

Dan denk ik toch allebei. Het verhaal heeft een hoog “Er was eens”-gehalte, wat te meer duidelijk wordt doordat dit de beginwoorden zijn.  Maar ook dieren spelen – net als bij Spikkeltje een belangrijke rol, dieren zelfs met magische krachten. Daardoor is dit verhaal verwant aan de fabels van Aesopus en Jean de La Fontaine. Zeker omdat dit verhaal een sterke moraal kent – het draait niet om je uiterlijk, het is je karakter dat telt.

Qua opbouw voldoet dit verhaal duidelijk aan de opbouw van het sprookje. Er zijn voorbereidingen (De prinses kijkt altijd maar in de spiegel en is met kleding bezig.),er zijn complicaties (De koning gooit de spiegel van de prinses in gruzelementen en de prinses krijgt een kikkergezicht.), er is een ontwikkeling (De prinses voelt zich lelijk, vlucht daarom en gaat voor de blinde prins uit het buurland werken.) en tenslotte  is er een goede afloop waarin de prinses laat zien volledig altruïstisch te kunnen denken doordat ze bij de Kikvorst de wens uitspreekt dat de blinde prins weer kan zien ondanks dat hij daardoor kan zien hoe lelijk zijzelf is. Hetgeen natuurlijk niet gebeurt want zij is dan weer knap… en ze leerden…

Wel speelt Annie M.G. Schmidt hier een spel met de traditionele personages in een sprookje. Het is nu eens niet de prinses die gered moet worden, maar de prins. Terwijl de prinses ook nog eens gered moet worden… maar dat zelf doet waarna het titelpersonage (de magische helper) zag dat het goed was.

Die extra laag maakt dat ik dit zelf een geslaagd sprookje vind, een sprookje dat bij kinderen vermoedelijk ook goed zal doen, om zelf te lezen of om voorgelezen te worden. Ook in de andere verhalen van de bundel speelt Schmidt met de genre-conventies en met de verwachtingen van de lezers.

Sprookjes van Annie M.G. Schmidt: Spikkeltje

Intro

Het was niet de bedoeling om zo’n lange pauze te houden. Het zal de komende tijd wel duidelijk worden waarom ik dit blog onbedoeld en onaangekondigd in de pauze-stand zette. Het had deels te maken met gebrek aan ritme en me er niet toe kunnen zetten om op dit blog iets te schrijven. Het andere deel had gelukkig met een jeugdboek te maken Maar al met al: vier maanden geen updates op dit blog was absoluut niet de bedoeling. Mijn belangstelling voor het onderwerp voor literaire jeugdhelden is ook zeker niet weg. Ik ben van nog jaren door te bloggen.

Terug naar Annie M.G. Schmidt

In mijn vorige post kondigde ik aan dat ik naar de sprookjes van Annie M.G. Schmidt wilde gaan kijken. Schmidt mag dan wel niet bekend zijn om haar sprookjes, ze heeft ze wel degelijk geschreven. Vandaag wil ik er twee kort bespreken. De eerste is Spikkeltje. En de tweede is De Kikvorst, maar die komt in een volgend blog aan de orde. Beide sprookjes komen uit Heksen en zo uit 1964. De door mij gelezen versie is een weergave van de 13e druk uit 1997 van dbnl.org. Deze uitgave bevat naast teksten van Annie MG. Schmidt illustraties van Charlotte Dematons (1957).

Bouwstenen

Dat het verhaal een sprookje is, is van meet af aan duidelijk. Het begint met “Er waren eens,” de traditionele beginzin van sprookjes. Maar nu kan het natuurlijk goed zijn dat op deze beginzin een totaal ander genre volgt. Maar er is meer. Veel uit de theorie van Propp komt voorbij. Er waren namelijk een eens een koning en koningin die geen kinderen konden krijgen. Ze roepen uiteindelijk de hulp in van de heks Akkeba – ook zo typisch sprookjesachtig. Zij geeft de koningin een gespikkeld eitje dat ze moet uitbroeden. En, ja hoor, drie weken later is er een klein prinsesje, met drie spikkeltjes op haar buik “Maar daar past altijd wel een jurkje over,” aldus de koning. De officiële naam van het meisje is Gloriandarina, maar iedereen noemt haar Spikkeltje. Akkeba, de magische helper is ook de donor, ze geeft immers het eitje.

Verwikkelingen

De verwikkelingen woorden aangekondigd door Akkeba’s waarschuwing om het meisje in de herfst binnen te houden. Dat lukt echter op een keer niet en zo gauw het meisje buiten is verandert ze in een lijster en vliegt weg.

De koning en koningin moet van de heks tot het voorjaar wachten. Net eerder werden lijsters zo goed behandeld. Dan komt er een buitenlandse prins die het verhaal hoort, naar Akkeba gaat en door haar op een idee komt om de juiste lijster te vinden en haar weer in een prinses te veranderen.

En ze…

Ingrediënten van een sprookje

Vandaag heb ik er maar eens een studieboek bij gepakt. De verhalen in Heksen en zo van Annie M.G. Schmidt werden op dbnl getypeerd als sprookjes. Het genre is proza, jeugdliteratuur en het subgenre is sprookje(s), verhalen. Dat Heksen en zo proza en jeugdliteratuur is en dat het subgenre verhalen is dat zal ik niet ontkennen. Maar of de verhalen ook sprookjes zijn, dat betwijfel ik. Ja, er zitten sprookjesachtige elementen en (sommige van) de verhalen kun je daarom sprookjes nemen. Bij andere twijfel ik echter

Reden om er een oud studieboek bij te pakken

En wel Discourse studies (Jan Renkema, 1993). We gebruikten het boek voor het college Communicatiewetenschap, dat ook door Jan Renkema werd gegeven. Erg interessant vak, boeiend boek, waar later nog een uitgebreidere versie van verscheen. Maar dat geheel terzijde. Waarom ik het boek erbij heb gepakt is omdat het een beschrijving bevat van de theorie over sprookjes van Vladimir Propp. Hij bestudeerde honderd sprookjes en kwam tot de conclusie dat ze – hoewel ze aan de oppervlakte misschien heel gevarieerd lijken – ze in wezen allemaal een zelfde patroon volgen.

Wat is dan dat patroon?

Dat patroon bestaat uit 31 elementen. Ik ga ze hier niet opnoemen, maar voor de geïnteresseerde, ze staan hier in de Engelstalige Wikipedia biografie van Propp. Om het wat overzichtelijker te maken zijn 31 elementen ook in vier stappen te definiëren. En wel de volgende:

  1. Voorbereidingen (stap 1 t/m 7);
  2. Een complicatie (stap 8 t/m 11);
  3. Een ontwikkeling (vanaf stap 12);
  4. De afloop (een trouwerij; en ze leefden nog lang en gelukkig.).

Maar je toch meer nodig in een verhaal?

Ja, je hebt inderdaad ook personages nodig in een sprookje. Volgens Propp zijn er zeven type personages. Ook die staan in de eerdergenoemde Engelstalige biografie beschreven dus ik noem ze hier slechts kort.

  1. De slechterik;
  2. De dispatcher (boodschapper, degene die de held op pad stuurt);
  3. De magische helper
  4. Prinses of persoon naar wie men op zoek is;
  5. de donor
  6. De held
  7. De valse held.

Let wel, één personage kan meerdere rollen op zich nemen en niet alle rollen komen in ieder sprookje voor.

Kritiek op Propp

Onderzoekers hebben Propp verweten dat hij ‘naar zijn model’ heeft geïnterpreteerd en dat in werkelijk lang niet al zijn 31 punten in ieder sprookje voorkwamen, laat staan in die vaste volgorde. Desondanks gaf het model een aanzet tot een systematischer bestudering van sprookjes.

Wat ik er zelf mee wil?

Het lijkt mij aardig om een aantal van de verhalen van Schmidt langs die lijst van 31 elementen en de van de zeven personagetypes te leggen. Niet dat ik punten wil gaan tellen om te bepalen of het daadwerkelijk sprookjes zijn, maar ik wil wel kijken hoe de verhalen werken. Het waarom van een werkend verhaal, dat boeit me bijna net zo als het verhaal zelf. En daar kan theorie bij helpen.

De verhalen van Annie M.G. Schmidt

Een Annie M.G. Schmidt-week: de druk, een intro

Wat mij in eerste instantie een goed idee was, keerde zich al snel tegen mij. Ik dacht met het aankondigen van een Annie M.G. Schmidt week mezelf een mooie stok achter de deur te geven in mijn streven dagelijks te bloggen. Dat lukte al meteen bij de eerste blogs – rond haar versjes – niet en voor de blogs rond haar verhalen werd het steeds moeilijker. Ik had voor de verhalenbundel Heksen en zo gekozen omdat deze op dbnl stond en ik daardoor meteen een wat minder bekend werk van Schmidt te pakken had.

Maar ik wilde pas beginnen met bloggen als ik alle verhalen had gelezen. En daar ging het mis. Het bundeltje telt weliswaar maar honderdveertig pagina’s, verder dan een aantal verhalen kwam ik maar niets. Grappig vond ik de verhalen wel, maar steeds kwam er iets tussen waardoor ik Heksen en zo niet uitlas. Dagen werden weken en het is nu zes weken en een dag geleden dat ik mijn vorige blog schreef, dat ook nog eens tot vanavond in concept bleef staan en pas net online verscheen.

Heb ik er nog wat van geleerd?

Geen …-weken meer aankondigen. Natuurlijk zal ik best nog eens een schrijver eren wegens een nieuw boek of juist zijn of zoveelste verjaardag of verscheiden, maar dan zonder poeha als de week van… Dat werkt voor mij niet. Wat wel werkt is WordPress openen en beginnen met schrijven. Dus neem ik me voor om WordPress zo vaak mogelijk te openen. Dan komt het met bloggen wel weer goed, want lezen en daarover schrijven vind ik nog steeds ontzettend leuk en literaire jeugdhelden zijn er genoeg.

Dit was toch een blog over jeugdboeken?

Ja, daar heb je helemaal gelijk in, dus na deze lang uitgevallen intro nog kort iets over het boek. Heksen en zo verscheen in 1964 en bevat vijftien korte verhalen. Eigenlijk zijn het sprookjes, ondanks dat niet alle verhaaltjes met het traditionele “Er was eens…” beginnen. Een aantal overigens wel. De illustraties zijn van de hand van Charlotte Dematons. De verhalen lijken mij geschikt voor lezers vanaf ongeveer 10 jaar, maar ik wat dat betreft geen specialist dus ik zal de komende dagen kijken of ik daar via internet meer zekerheid over kan geven.

Wat ik ook wil proberen is te achterhalen of de verhalen misschien van een typische Annie M.G. Schmidt-handtekening zijn voorzien.

Heb ik je met dit korte verhaaltje toch nieuwsgierig gemaakt?

Dan kun je Heksen en zo hier zelf lezen.

Poëzie of kinderversjes?

Haar gedichten schreef Annie M.G. Schmidt vanaf 1948 voor Het Parool op de kinderpagina. Ze werkte daarbij samen met Wim Bijmoer. Het klikte tussen de twee. Iedere maandagavond belden ze en bespraken ze wat ze die week weer gingen doen. Op basis van die plannen maakte Bijmoer dan zijn penschets.

Die schets had Schmhidt dan nog helemaal niet gezien als ze haar gedicht schreef. En toch klopte het bijna altijd. Dat is ook te zien aan het bundeltje De fluitketel (1950) waaruit ik al twee gedichten besprak. Het plezier en de humor dat Schmidt en Bijmoer hebben gehad bij het bedenken van de verhaaltjes en de illustraties van of bij de gedichten, spat ervan af.

Het fluitketeltje werd ook zeer positief ontvangen in de kritiek. Men was er meer over te spreken dan over Schmidts poëziedebuut voor volwassenen, En wat dan nog?, dat tegelijkertijd verscheen.

In het boek Wonderland. De wereld van het kinderboek van de KB uit 2002 waaruit bovenstaande informatie komt heeft men het over versjes. Dat riep bij mij de vraag op hoe Het fluitketeltje zelf zou typeren? In het een dichtbundel? Is het poëzie – is er  überhaupt verschil tussen die twee? – of zijn het toch kinderversjes?

Me dunkt toch het laatste. Poëzie klinkt me te deftig voor iemand als Annie M.G. Schmidt. Maar ondanks dat ‘toch’ en ‘me dunkt’ wil ik dáár geen waardeoordeel mee uitspreken. Dat wil ik wel door te zeggen dat ik soms erg heb moeten lachen om wat Schmidt en Bijmoer samen hebben bedacht. Schmidts fantasie zal die van kinderen regelmatig aan het werk hebben gezet. Soms door alledaagse situaties – die eigenlijk helemaal niet alledaags zijn, maar die in het universum waarin Schmidt en Bijmoer ons binnenstekken, volstrekt normaal zijn – een absurde twist te soms. Andere keren door te laten zien dat koningen ook maar mensen zijn die van Pompelmoes houden. Maar wat was Pompelmoes ook alweer? Ja, ik heb bij het lezen van dit bundeltje een aantal malen naar het woordenboek gegrepen.

Is het bundeltje dan gedateerd?

Deels misschien wel, zoals ik al beschreef bij mijn eerdere bespreking van het titelgedicht. Maar ik denk dat Schmidt haar lezertjes (via hun ouders) toch ook wel wat bij heeft willen brengen buiten de gedichten. Iets met taal. Verder valt aan de gedichten op dat eigenwijsheid zo belangrijk is in de wereld van Schmidt, iets dat gezien het beeld dat we later van haar kregen bepaald geen verrassing mag heten. Die eigenwijsheid speelt ook een rol in wat misschien wel mijn persoonlijke favoriet uit de bundel is, De brievenbus wou niet meer. Misschien ook wel omdat de brievenbus door de oprukkende digitalisering straks niet meer mag.

De mooiste bloemen

Omdat het er vandaag niet van kwam op de hele bundel Het fluitketeltje van Annie M.G. Schmidt te herlezen – ik las het 7,5 jaar geleden al eens voor mijn studie – kies ik een willekeurig gedicht. Dat gedicht is De mooiste bloemen geworden.

Lees hier De mooiste bloemen zelf. Wat is de dbnl toch een mooi systeem, net als Project Gutenberg. Maar dat geheel terzijde.

Het gedicht opent met een illustratie van Wim Bijmoer. Een niet al te vrolijk lachende verkoopster zit op haar stalletje met bloemen. Op de achtergrond staat een kind. Na deze illustratie volgt pas de titel van het gedicht en het gedicht zelf.

Dat gedicht telt vier strofen verdeeld over twee pagina’s. In de eerste tienregelige strofe die volledig volgens het aabb rijmschema verloopt, komen we te weten dat in het stalletje van Katrijn allerlei bloemen te koop zijn. Ze roept het uit over het plein:

Mooie blommen! Mooie blommen!
Mensen, hierheen moet je kommen!
‘k Heb margrieten, mooie anjers,
‘k Heb violen… zulke kanjers!

Aan de tekening van Wim Bijmoer te zien is Katrijn zelf geen mooie blom maar erg grappig vind ik deze woordspeling van mezelf niet. Bij Schmidt was hij beter.

In de tweede strofe van 4 regels maken we kennis met Pieter. Wat hij wil staat in de pas in vierde strofe want de derde strofe somt Katrijn nog meer bloemen op die zij te koopt heeft. Katrijn is nieuwsgierig:

Maar wat moet het dán toch wezen,
moet je ze voor moeder halen?
Neem dan lelietjes-van-dalen!

In de opening van de vierde strofe gaat het gesprek tussen Katrijn en Pieter verder – al kan hij natuurlijk al die andere bloemen met een hoofdschudden hebben geweigerd:

Nee, zegt Pieter, nee, het was
voor de juffrouw van de klas!

In deze vierde strofe – 13 regels en daardoor net niet helemaal het rijmschema aabb volgend – krijgt Pieter zijn bloemen en haalt Schmidt nog een grapje uit met het voor haar jonge publiek misschien moeilijke ‘gefeliciteerd’ dat volgens haar een heel geleerd woord is.

De mooiste bloemen is een eenvoudig gedicht waarvan ik het vermoeden heb dat het in ieder geval minder gedateerd is dan Het fluitketeltje. En door al die soorten bloemen is het ook nog eens didactisch verantwoord. Ouders die het samen met hun kinderen lezen, kunnen mooi op zoek naar al die anjers, korenbloemen enzovoorts.

Pieter sluit misschien niet helemaal aan bij het beeld dat we heden ten dage hebben van personages uit het oeuvre van Schmidt want erg ondeugend is hij niet. En dat is misschien wel de grootste verrassing van het gedicht: het is braaf.


Dit is het derde deel in een reeks over Annie M.G. Schmidt.

Het fluitketeltje

Het fluitketeltje (1950) is het poëziedebuut voor kinderen van Annie M.G. Schmidt (1911-1995). De bundel is geïllustreerd door Wim Bijmoer (1914-2000). De titel van het openingsgedicht is ook de naam van de bundel. Om die reden begin ik mijn Annie M.G. Schmidt-week met Het fluitketeltje.

Lees voor je verder gaat even het gedicht zelf omdat de rest van deze post ingaat op het gedicht en daarbij ook de inhoud verraadt. Jammer natuurlijk, als je dan eerst deze post leest en dan pas het gedicht. Dan heb ik misschien de clou al weggegeven. Al wil ik er wel bij zeggen dat ik altijd probeer om jullie, de lezers van dit blog, zo onbevangen mogelijk te laten genieten van de (werken van mijn) literaire jeugdhelden die ik hier bespreek.

Hier is de link naar Het fluitketeltje.

Hebben jullie het gedicht gelezen?

Mooi zo. Dan kan ik niets meer verklappen. Het gedicht is eenvoudig van opzet, 4 strofen van ieder 4 regels, op de eerste strofe na allemaal het rijmpatroon aabb volgend.* Gemakkelijk te lezen voor jonge kinderen. Inhoudelijk vertelt Het fluitketeltje over een tafereel dat zich in de keuken afspeelt.  Wel absurdistisch en daardoor humoristisch omdat de pannen en het fluitketeltje kunnen praten. De pannen zijn boos omdat het fluitketeltje fluit. Niet dat het daar wat aan kan doen, want, zo opent het gedicht:

Meneer is niet thuis en mevrouw is niet thuis

De lezers worden door Schmidt meegenomen in het verhaal wat in de laatste regel culmineert in het aanspreken van die lezer door hem of haar een vraag over het beschreven tafereeltje te stellen. Als lezer ben je dus aanwezig in het gedicht.

Herkenbaar of toch niet (meer)?

Ik wilde gaan schrijven dat de kracht van dit gedicht behalve in de eenvoudige taal zat in de herkenbaarheid van het beschreven tafereeltje. Voor 1950 klopt dat wel, denk ik, maar is dat voor kinderen van de 21e eeuw nog steeds zo? Weten die nog wat een kolenfornuis is? Kolen, fornuis? En wat te denken van een fluitketeltje, in tijden van de elektrische waterkoker? Laat staan het geluid van een fluitketeltje. Ik kan het me nog goed herinneren maar ik ik kan me voorstellen dat het gedicht behoorlijk gedateerd is. Als papa en mama het gedicht voorlezen en uitleggen en de kinderen goed naar de plaatjes kijken en nieuwsgierig zijn, dan zal het gedicht nog best te begrijpen zijn, maar het lijkt me geen voorbeeld van tijdloze poëzie van Annie MG. Schmidt.

Update 24 mei

* Kleine correctie. Alle strofen volgen het rijmpatroon aabb, alleen volgt in de laatste regel van de 1e en de 4e strofe na het eindrijm nog een woord dat het het eindrijm tot een soort binnenrijm maakt.


Dit is het tweede deel in een reeks over Annie M.G. Schmidt.