Is het allemaal met pruimen begonnen?

Nadat ik vorige week naar de oorsprong van dit blog heb gekeken leek het mij aardig om deze week eens te kijken naar het beginpunt van de Nederlandse jeugdliteratuur. Waar de Nederlandse literatuur tot vermoeiens toe begint met Hebban olla vogala – zo erg zelfs dat het laatste deel van de recent verschenen literatuurgeschiedenis van de Nederlandse letteren van auteur Hugo Brems de titel Altijd Weer Vogels Die Nesten Beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1945-2005 meekreeg – geldt dat ook voor de jeugdliteratuur.

Ook de Nederlandse jeugdliteratuur kent zo’n canoniek beginpunt

En dat zijn natuurlijk de pruimen die Jantje zag, o als eieren zo groot. Van Hieronymus van Alphen, uit Kleine gedigten voor kinderen dat tussen 1778 en 1782 in drie afleveringen verscheen. In totaal zijn het 66 gedichten.

Maar is dit nu echt het beginpunt?

Van mijn studie meen ik me te herinneren dat hierbij toch wat kanttekeningen te plaatsen zijn, maar ik weet helaas niet meer welke. Misschien heb ik nog wat boeken liggen die uitsluitsel kunnen bieden. Dan zal daarop terugkomen via een update bij dit artikel. Ik ben ook heel benieuwd wat de nieuwe geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur Een land van waan en wijs die is geschreven door een team onder leiding van Helma van Lierop Rita Ghesquiere en Vanessa Joosen hierover te zeggen heft. Ik kijk reikhalzend uit naar dit boek dat gepland stond voor Kinderboekenweek 2013 maar nu een verwachte verschijning in april 2014 heeft.

Wat zijn kinderen?

Rare vraag? Nou, zo gek is die misschien helemaal niet. Een van de redenen dat het boek van Van Alphen, die zich volgens Rita Ghesquiere in Het verschijnsel jeugdliteratuur richt op vijf- tot tienjarigen, wordt gezien als het startpunt van de Nederlandstalige jeugdliteratuur ligt in het feit dat de notie kinderen pas ontstond in de Verlichting, zeg maar de tijd van Van Alphen. Daarvoor werden kinderen gezien als jonge volwassenen. Pas tijdens de Verlichting verandert dat en komt er onderscheid tussen kinderen en volwassen. Daardoor komt er ook literatuur voor kinderen. Eerder lazen ze gewoon wat volwassenen ook lazen, als ze al konden lezen, wat natuurlijk ook in de tijd van Van Alphen maar de vraag was.

Het is dus iconisch geworden, dat gedicht over die pruimen

Tijd om het eens lezen. Het gedicht heet De pruimenboom en is via de link te lezen op dbnl.org. Toegegeven, het is nogal een stichtelijke vertelling. Daarover later deze week. Maar het is wel verreweg het bekendste gedicht van Van Alphen. Dat raakt in de receptie van de gedichten, ook een mooi onderwerp voor een volgende blogpost.

Poëzie of kinderversjes?

Haar gedichten schreef Annie M.G. Schmidt vanaf 1948 voor Het Parool op de kinderpagina. Ze werkte daarbij samen met Wim Bijmoer. Het klikte tussen de twee. Iedere maandagavond belden ze en bespraken ze wat ze die week weer gingen doen. Op basis van die plannen maakte Bijmoer dan zijn penschets.

Die schets had Schmhidt dan nog helemaal niet gezien als ze haar gedicht schreef. En toch klopte het bijna altijd. Dat is ook te zien aan het bundeltje De fluitketel (1950) waaruit ik al twee gedichten besprak. Het plezier en de humor dat Schmidt en Bijmoer hebben gehad bij het bedenken van de verhaaltjes en de illustraties van of bij de gedichten, spat ervan af.

Het fluitketeltje werd ook zeer positief ontvangen in de kritiek. Men was er meer over te spreken dan over Schmidts poëziedebuut voor volwassenen, En wat dan nog?, dat tegelijkertijd verscheen.

In het boek Wonderland. De wereld van het kinderboek van de KB uit 2002 waaruit bovenstaande informatie komt heeft men het over versjes. Dat riep bij mij de vraag op hoe Het fluitketeltje zelf zou typeren? In het een dichtbundel? Is het poëzie – is er  überhaupt verschil tussen die twee? – of zijn het toch kinderversjes?

Me dunkt toch het laatste. Poëzie klinkt me te deftig voor iemand als Annie M.G. Schmidt. Maar ondanks dat ‘toch’ en ‘me dunkt’ wil ik dáár geen waardeoordeel mee uitspreken. Dat wil ik wel door te zeggen dat ik soms erg heb moeten lachen om wat Schmidt en Bijmoer samen hebben bedacht. Schmidts fantasie zal die van kinderen regelmatig aan het werk hebben gezet. Soms door alledaagse situaties – die eigenlijk helemaal niet alledaags zijn, maar die in het universum waarin Schmidt en Bijmoer ons binnenstekken, volstrekt normaal zijn – een absurde twist te soms. Andere keren door te laten zien dat koningen ook maar mensen zijn die van Pompelmoes houden. Maar wat was Pompelmoes ook alweer? Ja, ik heb bij het lezen van dit bundeltje een aantal malen naar het woordenboek gegrepen.

Is het bundeltje dan gedateerd?

Deels misschien wel, zoals ik al beschreef bij mijn eerdere bespreking van het titelgedicht. Maar ik denk dat Schmidt haar lezertjes (via hun ouders) toch ook wel wat bij heeft willen brengen buiten de gedichten. Iets met taal. Verder valt aan de gedichten op dat eigenwijsheid zo belangrijk is in de wereld van Schmidt, iets dat gezien het beeld dat we later van haar kregen bepaald geen verrassing mag heten. Die eigenwijsheid speelt ook een rol in wat misschien wel mijn persoonlijke favoriet uit de bundel is, De brievenbus wou niet meer. Misschien ook wel omdat de brievenbus door de oprukkende digitalisering straks niet meer mag.

De mooiste bloemen

Omdat het er vandaag niet van kwam op de hele bundel Het fluitketeltje van Annie M.G. Schmidt te herlezen – ik las het 7,5 jaar geleden al eens voor mijn studie – kies ik een willekeurig gedicht. Dat gedicht is De mooiste bloemen geworden.

Lees hier De mooiste bloemen zelf. Wat is de dbnl toch een mooi systeem, net als Project Gutenberg. Maar dat geheel terzijde.

Het gedicht opent met een illustratie van Wim Bijmoer. Een niet al te vrolijk lachende verkoopster zit op haar stalletje met bloemen. Op de achtergrond staat een kind. Na deze illustratie volgt pas de titel van het gedicht en het gedicht zelf.

Dat gedicht telt vier strofen verdeeld over twee pagina’s. In de eerste tienregelige strofe die volledig volgens het aabb rijmschema verloopt, komen we te weten dat in het stalletje van Katrijn allerlei bloemen te koop zijn. Ze roept het uit over het plein:

Mooie blommen! Mooie blommen!
Mensen, hierheen moet je kommen!
‘k Heb margrieten, mooie anjers,
‘k Heb violen… zulke kanjers!

Aan de tekening van Wim Bijmoer te zien is Katrijn zelf geen mooie blom maar erg grappig vind ik deze woordspeling van mezelf niet. Bij Schmidt was hij beter.

In de tweede strofe van 4 regels maken we kennis met Pieter. Wat hij wil staat in de pas in vierde strofe want de derde strofe somt Katrijn nog meer bloemen op die zij te koopt heeft. Katrijn is nieuwsgierig:

Maar wat moet het dán toch wezen,
moet je ze voor moeder halen?
Neem dan lelietjes-van-dalen!

In de opening van de vierde strofe gaat het gesprek tussen Katrijn en Pieter verder – al kan hij natuurlijk al die andere bloemen met een hoofdschudden hebben geweigerd:

Nee, zegt Pieter, nee, het was
voor de juffrouw van de klas!

In deze vierde strofe – 13 regels en daardoor net niet helemaal het rijmschema aabb volgend – krijgt Pieter zijn bloemen en haalt Schmidt nog een grapje uit met het voor haar jonge publiek misschien moeilijke ‘gefeliciteerd’ dat volgens haar een heel geleerd woord is.

De mooiste bloemen is een eenvoudig gedicht waarvan ik het vermoeden heb dat het in ieder geval minder gedateerd is dan Het fluitketeltje. En door al die soorten bloemen is het ook nog eens didactisch verantwoord. Ouders die het samen met hun kinderen lezen, kunnen mooi op zoek naar al die anjers, korenbloemen enzovoorts.

Pieter sluit misschien niet helemaal aan bij het beeld dat we heden ten dage hebben van personages uit het oeuvre van Schmidt want erg ondeugend is hij niet. En dat is misschien wel de grootste verrassing van het gedicht: het is braaf.


Dit is het derde deel in een reeks over Annie M.G. Schmidt.

Het fluitketeltje

Het fluitketeltje (1950) is het poëziedebuut voor kinderen van Annie M.G. Schmidt (1911-1995). De bundel is geïllustreerd door Wim Bijmoer (1914-2000). De titel van het openingsgedicht is ook de naam van de bundel. Om die reden begin ik mijn Annie M.G. Schmidt-week met Het fluitketeltje.

Lees voor je verder gaat even het gedicht zelf omdat de rest van deze post ingaat op het gedicht en daarbij ook de inhoud verraadt. Jammer natuurlijk, als je dan eerst deze post leest en dan pas het gedicht. Dan heb ik misschien de clou al weggegeven. Al wil ik er wel bij zeggen dat ik altijd probeer om jullie, de lezers van dit blog, zo onbevangen mogelijk te laten genieten van de (werken van mijn) literaire jeugdhelden die ik hier bespreek.

Hier is de link naar Het fluitketeltje.

Hebben jullie het gedicht gelezen?

Mooi zo. Dan kan ik niets meer verklappen. Het gedicht is eenvoudig van opzet, 4 strofen van ieder 4 regels, op de eerste strofe na allemaal het rijmpatroon aabb volgend.* Gemakkelijk te lezen voor jonge kinderen. Inhoudelijk vertelt Het fluitketeltje over een tafereel dat zich in de keuken afspeelt.  Wel absurdistisch en daardoor humoristisch omdat de pannen en het fluitketeltje kunnen praten. De pannen zijn boos omdat het fluitketeltje fluit. Niet dat het daar wat aan kan doen, want, zo opent het gedicht:

Meneer is niet thuis en mevrouw is niet thuis

De lezers worden door Schmidt meegenomen in het verhaal wat in de laatste regel culmineert in het aanspreken van die lezer door hem of haar een vraag over het beschreven tafereeltje te stellen. Als lezer ben je dus aanwezig in het gedicht.

Herkenbaar of toch niet (meer)?

Ik wilde gaan schrijven dat de kracht van dit gedicht behalve in de eenvoudige taal zat in de herkenbaarheid van het beschreven tafereeltje. Voor 1950 klopt dat wel, denk ik, maar is dat voor kinderen van de 21e eeuw nog steeds zo? Weten die nog wat een kolenfornuis is? Kolen, fornuis? En wat te denken van een fluitketeltje, in tijden van de elektrische waterkoker? Laat staan het geluid van een fluitketeltje. Ik kan het me nog goed herinneren maar ik ik kan me voorstellen dat het gedicht behoorlijk gedateerd is. Als papa en mama het gedicht voorlezen en uitleggen en de kinderen goed naar de plaatjes kijken en nieuwsgierig zijn, dan zal het gedicht nog best te begrijpen zijn, maar het lijkt me geen voorbeeld van tijdloze poëzie van Annie MG. Schmidt.

Update 24 mei

* Kleine correctie. Alle strofen volgen het rijmpatroon aabb, alleen volgt in de laatste regel van de 1e en de 4e strofe na het eindrijm nog een woord dat het het eindrijm tot een soort binnenrijm maakt.


Dit is het tweede deel in een reeks over Annie M.G. Schmidt.