Sprookjes van Annie M.G. Schmidt: De Kikvorst

De Kikvorst is het laatste verhaal uit Heksen en zo. Laten we eens kijken wat Wikipedia te zeggen heeft over de inhoud van het verhaal:

Een verwend prinsesje wil een groen hoedje van kikkervellen maken. De kikkerkoning, de Kikvorst, staat dit niet toe en verandert haar hoofd in een kikkerkop. Ze schaamt zich dood en loopt weg, maar niemand wil haar werk geven. Uiteindelijk vindt ze werk in een buurland, ze moet de blinde prins voorlezen. De prins vindt het vreselijk dat hij niet kan zien, en hierop gaat de prinses naar de Kikvorst. Niet om hem te vragen haar terug te veranderen, maar om hem te vragen de prins te laten zien, al weet ze dat de prins zich dood zal schrikken. De prinses gaat terug en het blijkt dat hij inderdaad kan zien. Maar hij schrikt niet van de prinses, omdat de Kikvorst haar weer normaal heeft gemaakt, nu ze er blijk van heeft gegeven haar les te hebben geleerd en aan anderen te kunnen denken. De prins en prinses trouwen en terwijl in beide landen feest wordt gevierd, luisteren zij naar het gekwaak van duizenden kikkers in de paleisvijver.

Als dat geen sprookje is, weet ik het ook niet meer. Een verhaal over een verwende prinses die door haar aangedaan onheil ziet wat echt belangrijk is in het leven en die zich daardoor dienstbaar opstelt en haar ware – goede – aard laat zien.

Fabel of sprookje?

Dan denk ik toch allebei. Het verhaal heeft een hoog “Er was eens”-gehalte, wat te meer duidelijk wordt doordat dit de beginwoorden zijn.  Maar ook dieren spelen – net als bij Spikkeltje een belangrijke rol, dieren zelfs met magische krachten. Daardoor is dit verhaal verwant aan de fabels van Aesopus en Jean de La Fontaine. Zeker omdat dit verhaal een sterke moraal kent – het draait niet om je uiterlijk, het is je karakter dat telt.

Qua opbouw voldoet dit verhaal duidelijk aan de opbouw van het sprookje. Er zijn voorbereidingen (De prinses kijkt altijd maar in de spiegel en is met kleding bezig.),er zijn complicaties (De koning gooit de spiegel van de prinses in gruzelementen en de prinses krijgt een kikkergezicht.), er is een ontwikkeling (De prinses voelt zich lelijk, vlucht daarom en gaat voor de blinde prins uit het buurland werken.) en tenslotte  is er een goede afloop waarin de prinses laat zien volledig altruïstisch te kunnen denken doordat ze bij de Kikvorst de wens uitspreekt dat de blinde prins weer kan zien ondanks dat hij daardoor kan zien hoe lelijk zijzelf is. Hetgeen natuurlijk niet gebeurt want zij is dan weer knap… en ze leerden…

Wel speelt Annie M.G. Schmidt hier een spel met de traditionele personages in een sprookje. Het is nu eens niet de prinses die gered moet worden, maar de prins. Terwijl de prinses ook nog eens gered moet worden… maar dat zelf doet waarna het titelpersonage (de magische helper) zag dat het goed was.

Die extra laag maakt dat ik dit zelf een geslaagd sprookje vind, een sprookje dat bij kinderen vermoedelijk ook goed zal doen, om zelf te lezen of om voorgelezen te worden. Ook in de andere verhalen van de bundel speelt Schmidt met de genre-conventies en met de verwachtingen van de lezers.

Sprookjes van Annie M.G. Schmidt: Spikkeltje

Intro

Het was niet de bedoeling om zo’n lange pauze te houden. Het zal de komende tijd wel duidelijk worden waarom ik dit blog onbedoeld en onaangekondigd in de pauze-stand zette. Het had deels te maken met gebrek aan ritme en me er niet toe kunnen zetten om op dit blog iets te schrijven. Het andere deel had gelukkig met een jeugdboek te maken Maar al met al: vier maanden geen updates op dit blog was absoluut niet de bedoeling. Mijn belangstelling voor het onderwerp voor literaire jeugdhelden is ook zeker niet weg. Ik ben van nog jaren door te bloggen.

Terug naar Annie M.G. Schmidt

In mijn vorige post kondigde ik aan dat ik naar de sprookjes van Annie M.G. Schmidt wilde gaan kijken. Schmidt mag dan wel niet bekend zijn om haar sprookjes, ze heeft ze wel degelijk geschreven. Vandaag wil ik er twee kort bespreken. De eerste is Spikkeltje. En de tweede is De Kikvorst, maar die komt in een volgend blog aan de orde. Beide sprookjes komen uit Heksen en zo uit 1964. De door mij gelezen versie is een weergave van de 13e druk uit 1997 van dbnl.org. Deze uitgave bevat naast teksten van Annie MG. Schmidt illustraties van Charlotte Dematons (1957).

Bouwstenen

Dat het verhaal een sprookje is, is van meet af aan duidelijk. Het begint met “Er waren eens,” de traditionele beginzin van sprookjes. Maar nu kan het natuurlijk goed zijn dat op deze beginzin een totaal ander genre volgt. Maar er is meer. Veel uit de theorie van Propp komt voorbij. Er waren namelijk een eens een koning en koningin die geen kinderen konden krijgen. Ze roepen uiteindelijk de hulp in van de heks Akkeba – ook zo typisch sprookjesachtig. Zij geeft de koningin een gespikkeld eitje dat ze moet uitbroeden. En, ja hoor, drie weken later is er een klein prinsesje, met drie spikkeltjes op haar buik “Maar daar past altijd wel een jurkje over,” aldus de koning. De officiële naam van het meisje is Gloriandarina, maar iedereen noemt haar Spikkeltje. Akkeba, de magische helper is ook de donor, ze geeft immers het eitje.

Verwikkelingen

De verwikkelingen woorden aangekondigd door Akkeba’s waarschuwing om het meisje in de herfst binnen te houden. Dat lukt echter op een keer niet en zo gauw het meisje buiten is verandert ze in een lijster en vliegt weg.

De koning en koningin moet van de heks tot het voorjaar wachten. Net eerder werden lijsters zo goed behandeld. Dan komt er een buitenlandse prins die het verhaal hoort, naar Akkeba gaat en door haar op een idee komt om de juiste lijster te vinden en haar weer in een prinses te veranderen.

En ze…

Ingrediënten van een sprookje

Vandaag heb ik er maar eens een studieboek bij gepakt. De verhalen in Heksen en zo van Annie M.G. Schmidt werden op dbnl getypeerd als sprookjes. Het genre is proza, jeugdliteratuur en het subgenre is sprookje(s), verhalen. Dat Heksen en zo proza en jeugdliteratuur is en dat het subgenre verhalen is dat zal ik niet ontkennen. Maar of de verhalen ook sprookjes zijn, dat betwijfel ik. Ja, er zitten sprookjesachtige elementen en (sommige van) de verhalen kun je daarom sprookjes nemen. Bij andere twijfel ik echter

Reden om er een oud studieboek bij te pakken

En wel Discourse studies (Jan Renkema, 1993). We gebruikten het boek voor het college Communicatiewetenschap, dat ook door Jan Renkema werd gegeven. Erg interessant vak, boeiend boek, waar later nog een uitgebreidere versie van verscheen. Maar dat geheel terzijde. Waarom ik het boek erbij heb gepakt is omdat het een beschrijving bevat van de theorie over sprookjes van Vladimir Propp. Hij bestudeerde honderd sprookjes en kwam tot de conclusie dat ze – hoewel ze aan de oppervlakte misschien heel gevarieerd lijken – ze in wezen allemaal een zelfde patroon volgen.

Wat is dan dat patroon?

Dat patroon bestaat uit 31 elementen. Ik ga ze hier niet opnoemen, maar voor de geïnteresseerde, ze staan hier in de Engelstalige Wikipedia biografie van Propp. Om het wat overzichtelijker te maken zijn 31 elementen ook in vier stappen te definiëren. En wel de volgende:

  1. Voorbereidingen (stap 1 t/m 7);
  2. Een complicatie (stap 8 t/m 11);
  3. Een ontwikkeling (vanaf stap 12);
  4. De afloop (een trouwerij; en ze leefden nog lang en gelukkig.).

Maar je toch meer nodig in een verhaal?

Ja, je hebt inderdaad ook personages nodig in een sprookje. Volgens Propp zijn er zeven type personages. Ook die staan in de eerdergenoemde Engelstalige biografie beschreven dus ik noem ze hier slechts kort.

  1. De slechterik;
  2. De dispatcher (boodschapper, degene die de held op pad stuurt);
  3. De magische helper
  4. Prinses of persoon naar wie men op zoek is;
  5. de donor
  6. De held
  7. De valse held.

Let wel, één personage kan meerdere rollen op zich nemen en niet alle rollen komen in ieder sprookje voor.

Kritiek op Propp

Onderzoekers hebben Propp verweten dat hij ‘naar zijn model’ heeft geïnterpreteerd en dat in werkelijk lang niet al zijn 31 punten in ieder sprookje voorkwamen, laat staan in die vaste volgorde. Desondanks gaf het model een aanzet tot een systematischer bestudering van sprookjes.

Wat ik er zelf mee wil?

Het lijkt mij aardig om een aantal van de verhalen van Schmidt langs die lijst van 31 elementen en de van de zeven personagetypes te leggen. Niet dat ik punten wil gaan tellen om te bepalen of het daadwerkelijk sprookjes zijn, maar ik wil wel kijken hoe de verhalen werken. Het waarom van een werkend verhaal, dat boeit me bijna net zo als het verhaal zelf. En daar kan theorie bij helpen.

De verhalen van Annie M.G. Schmidt

Een Annie M.G. Schmidt-week: de druk, een intro

Wat mij in eerste instantie een goed idee was, keerde zich al snel tegen mij. Ik dacht met het aankondigen van een Annie M.G. Schmidt week mezelf een mooie stok achter de deur te geven in mijn streven dagelijks te bloggen. Dat lukte al meteen bij de eerste blogs – rond haar versjes – niet en voor de blogs rond haar verhalen werd het steeds moeilijker. Ik had voor de verhalenbundel Heksen en zo gekozen omdat deze op dbnl stond en ik daardoor meteen een wat minder bekend werk van Schmidt te pakken had.

Maar ik wilde pas beginnen met bloggen als ik alle verhalen had gelezen. En daar ging het mis. Het bundeltje telt weliswaar maar honderdveertig pagina’s, verder dan een aantal verhalen kwam ik maar niets. Grappig vond ik de verhalen wel, maar steeds kwam er iets tussen waardoor ik Heksen en zo niet uitlas. Dagen werden weken en het is nu zes weken en een dag geleden dat ik mijn vorige blog schreef, dat ook nog eens tot vanavond in concept bleef staan en pas net online verscheen.

Heb ik er nog wat van geleerd?

Geen …-weken meer aankondigen. Natuurlijk zal ik best nog eens een schrijver eren wegens een nieuw boek of juist zijn of zoveelste verjaardag of verscheiden, maar dan zonder poeha als de week van… Dat werkt voor mij niet. Wat wel werkt is WordPress openen en beginnen met schrijven. Dus neem ik me voor om WordPress zo vaak mogelijk te openen. Dan komt het met bloggen wel weer goed, want lezen en daarover schrijven vind ik nog steeds ontzettend leuk en literaire jeugdhelden zijn er genoeg.

Dit was toch een blog over jeugdboeken?

Ja, daar heb je helemaal gelijk in, dus na deze lang uitgevallen intro nog kort iets over het boek. Heksen en zo verscheen in 1964 en bevat vijftien korte verhalen. Eigenlijk zijn het sprookjes, ondanks dat niet alle verhaaltjes met het traditionele “Er was eens…” beginnen. Een aantal overigens wel. De illustraties zijn van de hand van Charlotte Dematons. De verhalen lijken mij geschikt voor lezers vanaf ongeveer 10 jaar, maar ik wat dat betreft geen specialist dus ik zal de komende dagen kijken of ik daar via internet meer zekerheid over kan geven.

Wat ik ook wil proberen is te achterhalen of de verhalen misschien van een typische Annie M.G. Schmidt-handtekening zijn voorzien.

Heb ik je met dit korte verhaaltje toch nieuwsgierig gemaakt?

Dan kun je Heksen en zo hier zelf lezen.

De Roos en het Zwijn vs. Belle en het Beest

De Roos en het Zwijn is, zoals ik al eerder opmerkte, een bewerking van het sprookje Belle en het Beest. Het oorspronkelijke sprookje is in de zestiende eeuw geschreven door de Italiaan Gianfresco Straparola die volgens het artikel op de Engelstalige Wikipedia de voorvader was van het literaire sprookje in Europa. Helaas zijn op zowel Project Gutenberg als op Google Books geen werken meer van hem te vinden.

Wel te vinden op Project Gutenberg is Beauty and the Beast van Madame Leprince de Beaumont. Deze wordt zowel door Wikipedia als door Anne Provoost de meer bekende versie genoemd. Het is misschien aardig om het sprookje van Provoost te vergelijken met dat van Madame Leprince de Beaumont.

Het eerste wat opvalt is dat het oudste van de twee versies van het sprookje in totaal niet meer dan zes pagina’s telt* – in de epub e-reader variant zonder illustraties. Dat brengt natuurlijk met zich mee dat dit verhaal veel minder gelaagd is. Er zijn minder gebeurtenissen, ze worden minder uitvoerig beschreven, slechts eenmalig verteld, terwijl sommige gebeurtenissen bij Provoost terugkomen in iets andere vorm – bijvoorbeeld de reizen van hun vader – waardoor ze steeds een andere lading in het verhaal krijgen.

Er zijn ook nog wat kleinere verschillen: in de oudste variant is sprake van zes kinderen, naast de drie dochters heeft de rijke koopman ook nog drie zonen. En in de versie van Provoost sterft de moeder in hoofdstuk 1, in de oudere versie is ze helemaal afwezig.

Het belangrijkste waar beide verhalen qua vorm in verschillen is misschien wel het vertelperspectief. Het 18e-eeuwse sprookje kent een traditionele auctoriale (alwetende) verteller die buiten de personages en de gebeurtenissen staat. Anne Provoost heeft een andere benadering gekozen: een ik-verteller en wel de Roos. Op die manier krijgt de lezer meer kans haar kant van het verhaal te beleven. Doordat vanaf het begin echter al duidelijk is dat de vertelster terugkijkt op haar leven; is ze dus wel alwetend. De lezer ziet alles vanuit haar standpunt.

Inhoudelijk zijn er ook verschillen. In het verhaal  van Provoost zijn er in feite twee Zwijnen: Zoran het knobbelzwijn en Thybeert, de mismaakte man bij wie ze haar vaders schuld inlost, weer vertrekt en uiteindelijk terugkeert. Zoran is in het eerste deel van het verhaal haar hoeder en hij is degene die Rosalena verreweg prefereert boven alle mannen die in stomheid zijn geslagen als ze haar schoonheid komen bewonderen. Maar als Rosalena zich aangetrokken voelt door de bosduivel waarmee ze tweemaal de liefde bedrijft, verdwijnt en sterft Zoran. Thybeert zou je kunnen beschouwen als Rosalena’s verlosser. Ze voelt zich schuldig over de dood van Zoran, over het feit dat zij als enige geen pokken heeft gekregen en over de onmogelijke opdracht die ze haar vader gaf en die hem in het ongeluk stortte.

Daarmee wijkt Provoost sterk af van Madame Leprince de Beaumont. Bij Provoost is het Zwijn in feite de verlosser van de Roos en blijft hij aan het einde van het verhaal lelijk terwijl in het oudere verhaal het Beest een knappe prins wordt als Belle belooft met hem te trouwen, en zij dus zijn verlosser is. Het sprookje van Leprince de Beaumont eindigt daarmee met het traditionele “En ze leefden nog lang en gelukkig.” zoals de tekst ook vermeldt. Provoost maakt geen melding van een lang en gelukkig leven en gezien de gemoedstoestand van Rosalena kun je daar ook je twijfels bij hebben.

Provoost heeft veel gedaan met het sprookje. Zoals ik al eerder zei, zit het verhaal erg vol. Ze geeft veel inzicht in het waarom van de gevoelens van de personages. En ze geeft een mooi beeld van de Middeleeuwen, bijvoorbeeld door elfen en engelen een rol te laten spelen in het verhaal en door de pokkenepidemie.

* De versie van Leprince De Beaumont is een verkorte hervertelling van een iets eerdere versie van Gabrielle Suzanne Barbot de Villeneuve. Haar versie heb ik echter niet kunnen vinden.


Dit is het zesde en laatste deel van een reeks over sprookjes en De Roos en het Zwijn van Anne Provoost.

Analyse van de rol van het Zwijn

Het lelijke Meisje-van-glas heeft zich ontwikkeld tot een begeerlijke vrouw, mooier dan haar twee oudere zussen. Haar vader zegt hierover:

[…] Bij jou is het anders. Schoonheid is niet een van je eigenschappen; eerder ben je de Schoonheid zelve. Dat maakt het voor een man onmogelijk te begrijpen dat je huilt om een knobbelvarken. Hij is lelijker dan het lelijkste varken en in niets jouw liefde waardig.

En toch is het juist aan dit knobbelvarken dat Rosalena in De Roos en het Zwijn van Anne Provoost erg gehecht is. Rosalena kent meer liefde voor het knobbelzwijn – dat zij Zoran heeft genoemd – en voor de rozenstruik die zij van haar vader heeft gekregen, dan voor de mannen die haar schoonheid komen bewonderen. Dat blijkt wel uit het volgende citaat:

Ik liep naar buiten en vond er Zoran. Hij had het houtje aan zijn poot losgeknabbeld en hinkte bij elke stap. Hoewel hij onder de modder en het geronnen bloed zat, drukte ik hem tegen me aan zoals ik een perfect mannenlichaam als dat van Ottokar tegen me aan had willen drukken.

 

Iets eerder heeft Ottokar – een jonge collega van Rosalena’s vader – al aangeboden haar zijn hond te geven om Zoran te vervangen. Zijn hond is zijn trouwste vriend. Maar Rosalena zegt:

[…] Voor mij is er alleen Zoran.

Uit het vorige citaat blijkt echter dat dit niet helemaal de waarheid is en dat brengt De Roos later in grote problemen. Uiteindelijk dingen namelijk zowel Ottokar als Tiras – een fluitspeler die al eerder in het verhaal zijn opwachting had gemaakt – naar de hand van Rosalena. Echter haar vader vindt dat eerst zijn twee oudere dochters moeten trouwen. Dus trouwt Tiras met Richenel, de oudste dochter en Ottokar iets later met Idelies.

De stad Antwerpen wordt dan getroffen door een pokkenepidemie en iedereen wordt ziek, ook Richenel en, Idelies en daarna Ottokar en Tiras, hoewel zij buiten de stad wonen. Alleen Rosalena blijft gevrijwaard van de ziekte omdat de elfen haar in haar jeugd een keer een koe die de koeienpokken had, hebben laten aanraken. Uiteindelijk herstelt iedereen in de familie maar Antwerpen heeft er flink onder geleden.

De volgende scène is misschien wel de sleutelscène uit het boeken omdat hij een aantal onherstelbare consequenties met zich mee blijkt te voeren. De Roos ligt in bed.

[…] Ik sperde mijn ogen wijd open, maar de kamer was volledig duister. Ik voelde een warm lichaam langs me heen onder de dekens glijden. Het was naakt en behaard, en toen het snikkend en hijgend op me kwam liggen, voelde ik hetzelfde medelijden als mijn moeder toen ze droomde dat het beest haar overviel. Het wezen had een buitengewone kracht, groter dan een sterveling, want hij slaagde erin plotseling te verdwijnen en na verloop van nog geen halve minuut met vernieuwde kracht terug te komen.

De Roos ziet deze ervaring als een verlossing en veronderstelt dat ze met een bosgeest te maken heeft. Echter, het knobbelzwijn is verdwenen en als de Roos moet kiezen voor haar minnaar of Zoran, zal ze haar minnaar afwijzen.Toch ontvangt ze haar minnaar opnieuw, waarbij haar hart middendoor scheurt. In die toestand vraagt De Roos aan haar vader een geneesmiddel mee te nemen dat de blindheid van Lucretia, de vroedvrouw, kan genezen.Terwijl haar vader op reis is besluit ze de bosgeest te ontmaskeren door met zalf een vetvlek in zijn haren te smeren. Die ochtend heeft echter niet een bosgeest een vlek in zijn haren, maar zowel Tiras als Ottokar.

Ondertussen lukt het haar vader ondanks een verre reis niet een geneesmiddel. Uiteindelijk steelt hij op de terugweg vlak bij huis een witte roos omdat daar een geneeskrachtige werking vanuit gaat. De man van wie de roos was, Thybeert, eist genoegdoening. Haar vader talmt en dus gaat de Roos naar hem toe en wordt zijn dienstmeid.

Heer Thybeert is mismaakt, heeft een bochel en en een van zijn handen is een bokkenpoot. Toch ontstaat er tussen de twee een soort van genegenheid en Thybeert leert Rosalena schrijven. Ze blijft echter verdrietig, mist haar vader en Thybeert laat haar weer naar haar huis gaan.

Weer thuis blijkt ze toch op een merkwaardige manier naar Thybeert te verlangen.

Mijn bestaan is een oefening in het verdwijnen.

Ze besluit terug te keren naar Thybeert. En ze leefden nog lang en gelukkig zou echter een dubieuze conclusie zijn.


Dit is het vijfde deel van een reeks over sprookjes en De Roos en het Zwijn van Anne Provoost.

Analyse van de personages: de Roos

De Roos is, zoals jullie gisteren aan al het citaat hebben kunnen zien, de vertelstDe Roos en het Zwijner van het verhaal. De lezer krijgt het verhaal vanuit haar gezichtspunt geserveerd. Daarom wil ik vandaag kort naar de Roos kijken. Wie is zij? Morgen ga ik haar dan bekijken in samenhang met andere personages, in het bijzonder het Zwijn.

In deze jeugdroman draait het vooral om gevoelens, de actie is ondergeschikt en is steeds slechts de veroorzaker van bepaalde gevoelens. Dit maakt het boek voor bepaalde lezers misschien minder toegankelijk. Maar lezers die bereid zijn met de personages mee te denken en te voelen krijgen daar in mijn ogen veel voor terug.

De Roos is geboren als derde en jongste dochter van een handelsreiziger. Haar moeder sterft al als de Roos nog erg jong is. De Roos heeft dan echter nog geen naam. Bij haar geboorte is zij volledig doorschijnend en ziet ze er erg lelijk uit.Haar vader noemt haar ‘Meisje-van-glas’ en iedereen verwacht dat zij snel zal sterven. Dat gebeurt echter niet, omdat – zo meent de Roos als vertelster van het verhaal – de elfen haar onder hun hoede hebben genomen.

Het Meisje-van-glas en haar oudere zussen Richenel en Idelies krijgen veel geschenken van hun vader. Hij brengt die mee van zijn handelsreizen. Een geschenk waar het meisje van glas erg gelukkig van werd, was een knobbelzwijn. Toen zij dit beest kreeg, was het op sterven na dood. Echter, het zwijn knapte op. Daardoor kreeg men ook hoop voor het meisje van glas, dat ook een naam kreeg: Rosalena.

Rosalena ontdekte al snel dat zij bepaalde gaven had. Haar vader had haar een moeder eens een spiegel gegeven. Op een dag dat Rosalena in die spiegel keek, zag zij haar vader tijdens zijn lange reis. Doordat zij hem helemaal kon volgen wist ze precies wat haar vader allemaal voor handelswaar had. Haar zussen konden dat dan alvast aankondigen in Antwerpen, waardoor hun zaken steeds beter gingen. Richenel en Idelies bleken niet over deze gaven te bezitten en zij vonden hun zus maar een ijdeltuit.

Op die manier werden de zussen ouder. Rosalena was allang niet meer het lelijke, doorschijnende Meisje-van-glas dat ze bij haar geboorte was. Ze is onder de hoede van de elfen uitgegroeid tot een beeldschone vrouw met een sneeuwwitte huid en rode lippen. Alle mannen willen haar zien. Ze komen van heinde en verre. Maar het stelt haar vader wel voor een probleem want zijn twee andere dochters zijn ouder en verdienen daarom eerder een man dan Rosalena.

Welke problemen dat ook voor De Roos oplevert zien we morgen.


Dit is het vierde deel van een reeks over sprookjes en De Roos en het Zwijn van Anne Provoost.

Proeven van De Roos en het Zwijn

De samenvatting die ik gisteren gaf was beknopt. Wil je een wat uitgebreidere samenvatting van het verhaal, met meer personage en wat meer plotdetails, dan kun je hier kijken op de website van de schrijfster, Anne Provoost.

Als je die samenvatting leest, zie je dat er, zoals ik al zei, veel gebeurt in het verhaal. Meer dan er normaal gesproken gebeurt in een verhaal van rond de 110 pagina’s. Het boek is dan ook misschien niet voor iedere lezer prettig. Het boek is bedoeld voor lezers vanaf dertien en het daarmee een zogenaamde adolescentenroman. Daar kom ik in de toekomst nog een keer op terug.

Ben je iemand die graag leest en die zich graag laat uitdagen door het enigszins moeilijke taalgebruik, dan denk ik dat De Roos en het Zwijn absoluut iets voor jou is. En is ook voor volwassenen een mooi boek, al is het maar omdat Provoost laat zien dat sprookjes nog best complex kunnen zijn.

Provoost aan het woord

Natuurlijk kan ik zelf wel blijven schrijven over dit boek, maar ik vind dat jullie het boek als het ware moeten. En dat kan het beste door een aantal citaten. Dan zie je meteen de schrijfstijl van de auteur.

Van mij wordt gezegd dat ik de mooiste vrouw ter wereld ben.

[…]

Ik ben niet mooi geboren. Mijn schoonheid is gaandeweg gekomen, terwijl ik opgroeide, en ze is de verdienste van de elfen. Zij hebben me gevoed in bescherming genomen. Omdat mijn schoonheid van hen komt, kan ik er niet aan ontsnappen. Ze staat als een harnas om me heen. Ooit was ik lelijk en onvolgroeid. Maar ik was ongeschonden. Nu ben ik volmaakt maar geraakt. En ik kan niet meer naar de oorspronkelijke staat terug.

Dit citaat is de eerste regel van het verhaal en de tweede alinea. De eerste alinea heb ik niet volledig weergegeven omdat dat een beschrijving is van de Roos en die staat op de achterflap van het boek, samen met een omschrijving van het Zwijn die verderop in het verhaal voorkomt. Die flaptekst is nog steeds te lezen bij online boekhandels, waar het boek nog tweedehands verkrijgbaar is.

De tweede alinea is veelzeggend. De Roos maakt duidelijk dat ze haar schoonheid aan magie te danken heeft en dat ze er misschien wel helemaal niet blij mee is. Ze kan er immers niet aan ontsnappen, het is haar noodlot. Ze kondigt eigenlijk al aan dat het einde van dit sprookje niet “En ze leefden nog lang en gelukkig.”  is.


Dit is het derde deel van een reeks over sprookjes en De Roos en het Zwijn van Anne Provoost.

Over De Roos en het Zwijn

Magisch

Gisteren herlas ik dus De Roos en het Zwijn van Anne Provoost. Ik ben nog steeds onder de indruk. Het verhaal voelt magisch aan. Provoost slaagt er met weinig woorden in enorm veel te vertellen en ze weet je ook echt te raken. Het is de magie die bij een goed sprookje hoort.

Toch heb ik de indruk dat ik het verhaal niet als een sprookje lees. Ik zie het eerder als een soort van tragedie. Provoost speelt met de wetten van het genre en hoewel ze dus weinig woorden gebruikt, zegt ze enorm ze veel. En daar bedoel ik niet alleen dat het verhaal me heeft geraakt. Nee, ik bedoel het ook letterlijk. Er gebeurt ontzettend veel in het verhaal. Meer dan je eigenlijk op basis van een lengte van 111 pagina’s zou verwachten. Het verhaal loopt over van de gebeurtenissen en toch gaat het verhaal nergens over het randje. Het past precies.

Een korte schets van de inhoud

Omdat ik me bewust ben van het feit dat ik met iedere samenvatting van het verhaal Anne Provoost en de personages uit het boek tekort zou doen, beperk ik mij tot een uiterst summiere beschrijving. Daarenboven zijn er op internet voldoende uitgebreidere samenvattingen te vinden. Dit alles gezegd zijnde toch een poging.

De jongste dochter van een Antwerpse handelsreiziger ontwikkelt zich van een doorschijnende baby van wie iedereen verwacht dat ze snel zal sterven tot de mooiste vrouw van de wijde omgeving. Ze is echter te mooi om een man te vinden en sluit alleen vriendschap met een knobbelzwijn. Jaren later sterft dat zwijn door haar schuld. Uit boosheid zadelt ze haar vader op met een onmogelijke opdracht. Door die opdracht steelt hij een witte roos bij een rijke man. De man eist genoegdoening en de dochter wordt zijn dienstmeid. Hoewel de man misvormd is, voelt ze zich wel tot hem aangetrokken.  Haar vader heeft echter groot verdriet en ze keert terug naar huis. Maar daar mist ze de misvormde man zo dat ze toch naar hem teruggaat.

Sprookje of toch niet?

De Roos en het Zwijn wijkt nogal af van het sprookje Belle en het Beest. Zo is bij Provoost de Roos degene die moet worden verlost en dat is in de bekende uitvoering het Beest. Daarnaast blijft het Zwijn lelijk terwijl het Beest uiteindelijk in een prins verandert waardoor Belle en het Beest nog lang en gelukkig leefden. Dat laatste valt bij de Roos en het Zwijn te betwijfelen. De Roos en het Zwijn komen weliswaar bij elkaar, maar het Zwijn blijft lelijk en de Roos is verscheurd door het verdriet om haar vader. Dat roept de vraag op of je het verhaal van Provoost wel een sprookje kunt noemen. Die vraag ik morgen proberen te beantwoorden.

Dit blog is wat droger geworden dan eigenlijk de bedoeling was. Voor de magie heb ik echt de woorden van Provoost nodig. De komende dagen zal ik dan ook mijn blog met een aantal citaten proberen te verlevendigen.


Dit is het tweede deel van een reeks over sprookjes en De Roos en het Zwijn van Anne Provoost.

Een Belgisch sprookje

Met Belgische jeugdliteratuur heb ik pas laat kennisgemaakt. Ik las eigenlijk voornamelijk Nederlandse auteurs en Engelstalige auteurs, wier werk ik dan wel weer in vertaling las. Uit België kende ik vooral de strips, van Suske en Wiske heb ik vele albums gelezen, van Re Rode Ridder een enkele. Geschreven jeugdliteratuur uit België las ik niet. Dat was overigens geen bewuste keus. En nog steeds kan ik eigenlijk maar twee Vlaamse jeugdauteurs noemen, Bart Moeyaert en Anne Provoost. En… vooruit Joke van Leeuwen tel ik ook mee omdat ze al jaren in Antwerpen woont en zelfs van januari 2008 tot januari 2010 stadsdichter van deze plaats was. Ze was daarmee overigens de opvolgster van Bart Moeyaert.

Mijn eerste kennismaking met Vlaamse jeugdliteratuur was De Roos en het Zwijn van Anne Provoost. Ik las het tijdens mijn studie en vandaag nogmaals. Het is een verhaal geïnspireerd op het sprookje De Schone en Het Beest zoals dat oorspronkelijk is bedacht door Gianfresco Straparola in de eerste helft van de 16e eeuw. De versie die wij  kennen als Belle en het Beest van sprookjesboeken maar misschien wel vooral van Walt Disney is overigens geschreven door Madame Leprince de Beaumont die het weer baseerde op een  vertelling door Madame Villeneuve.

Net als de vorige keer genoot ik ook ditmaal van het verhaal van Provoost. Ik ga er nu niet verder op, maar haar proza heeft een zekere soberheid die past bij dit sprookje. Het gaat namelijk om jaloezie, eenzaamheid en verdwijnen. Haar proza is bijna kortaf want er staat geen woord te veel en staat geheel in dienst van het verhaal dat zij met verve weet op te roepen. Misschien nog wel beter dan bij het verhaal van Walt Disney – dat ik nooit heb gezien, maar ik ken het genre – weet Provoost de lezer een film voor te schotelen.

Een film die is gesitueerd is in het Antwerpen van de 14e eeuw. Dat denk ik althans, want de Pest* speelt een rol in het verhaal.

De komende dagen zal ik dieper ingaan op De Roos en het Zwijn en zal ik indien ik de sprookjes waarop het boek is geïnspireerd kan vinden, een vergelijking maken tussen de verschillende versies. Het sprookje heeft namelijk een interessante ontwikkeling doorgemaakt in de loop van de geschiedenis en ik ben benieuwd of dat in dit verhaal en haar bronversies zichtbaar is.

* Update 1 maart: Waar ik Pest schreef, rept het boek echter over pokken. Bij ziektes en Middeleeuwen denk ik blijkbaar snel aan de Pest.


Dit is het eerste deel van een reeks over sprookjes en De Roos en het Zwijn van Anne Provoost.