Gesprek met Paddeltje

Daar is eindelijk de haven van Vlissingen. Ik ben er in het jaar, dat later bekend is geworden als het jaar van de Vrede van Münster, 1648. Ik wil het in Vlissingen echter niet hebben over het einde van de Tachtigjarige Oorlog. Nee, ik ben in Vlissingen omdat ik afgesproken heb met matroos Klaas Arienze, beter bekend als Paddeltje. Ik wil van hem weten hoe hij terugkijkt op zijn avonturen in Afrika.

Volgens mij noemt niemand je nog Klaas, zal ik je dan ook maar Paddeltje noemen?

Dat is prima. Klaas ken ik niet, dus zeg maar Paddeltje. Dat is ook een stuk minder officieel want in officiële papieren schijn ik nog wel bekend te staan als Klaas Arienze.

Allereerst wil ik je ervoor bedanken dat je tijd voor me hebt gemaakt. Het is nu weliswaar herfst, maar het lijkt me toch dat er altijd wat te doen is aan boord.

– Ja, er is inderdaad altijd wat te doen. Het duurt wel weer een aantal maanden voor we weer uitvaren naar Marokko, maar het schip heeft onderhoud nodig. Daar zijn we nu druk mee bezig. Het schip moet weer klaar zijn om straks een nieuwe lading handelswaar mee te nemen.

Maar hoe ziet het leven aan boord eruit?

– Gelukkig is een reis naar Noord-Afrika relatief kort. Binnen twee weken zijn we daar. Dat betekent dat we weliswaar hard moeten werken, maar dat we geen last van bedorven voedsel of ziektes als scheurbuik waarvan bemanningen die onderweg zijn naar Oost-Indië wel last hebben omdat hun reis veel langer is.

Je hebt nog niet echt antwoord gegeven op mijn vraag: wat doe je zoal aan boord?

– D’n Ouwe van ons (Michiel de Ruyter, PvdW) zag tijdens de eerste reis die ik met hem maakte wel wat in mij. Ik was toen scheepsjongen. Ik moest het dek schrobben en was timmerman en kuiper (vaten- of tonnenmaker, PvdW). Maar d’n Ouwe zag dus wat in mij en dwong me mijn school af te maken. Hij had er zelf spijt van zijn school niet afgemaakt te hebben en eiste daarom dat ik terugging naar school. Dat viel niet mee en ik werd dan ook snel weggestuurd. Gelukkig bleek er nog een school waar ik wel welkom was en waar ik wel wilde en kon leren. Deed ik dat niet dan mocht ik immers niet terug naar D’n Ouwe. Maar ik maakte dus mijn school af en hield me daarom op latere reizen bezig met koersbepalingen en berekeningen die nodig waren voor de handel.

Ik zal je wat verklappen, Paddeltje. Dit gesprek bedenk ik zelf en jij zegt ook alleen maar dingen die ik zelf bedenk. En ik ken je weer uit een fictief boek over jou van Johan H. Been. Jij bestaat dus helemaal niet. Maar Michiel de Ruyter bestond wel. En jij hebt hem gekend. Wat voor iemand was hij?

– Wil je me nu vertellen dat ik niet besta? Dat ik verzonnen ben? Dan vertel ik je ook niet  wat Michiel de Ruyter voor iemand was. Dat verzin je immers ook zelf.

Je wilt me dus niet vertellen wie Michiel de Ruyter was?

– Nee, want want daar moet je historische bronnen op naslaan. Maar omdat fictie de realiteit wel kan ontmoeten, geef ik toch een antwoord. D’n Ouwe was streng maar rechtvaardig. Iedereen was voor gelijk voor hem. Rang of stand maakte niet uit. Wist je dat onder zijn bemanning zich ook vele buitenlanders bevonden? En dat hij een tactisch slimme (onder)handelaar waardoor hij de vriendschap, het respect én de handel verdiende van en met de Sant van Salé.


Dit is het vijfde deel in een reeks over Paddeltje van Johan H. Been.